Werken aan woordenschat
Door Wendy: Woordenschatverwerving betekent niet zomaar woordjes stampen. Het gaat vooral om context en functionaliteit bij het aanleren van nieuwe woorden. Door te werken aan woordenschat, werk je ook aan de kennisverwerving van de leerlingen.
Woordenschat: het aanleren van nieuwe woorden
Als je een nieuw woord leert, leer je eigenlijk twee zaken over dat woord: het label en de context.
Label: hier gaat het om de naam van het woord zelf, dus hoe je het zegt en opschrijft. Bijvoorbeeld: In een kast kun je spullen opbergen. Het woord kast is hierbij het label.
Concept: hiermee wordt bedoeld dat het woord ook in andere contexten kan worden gebruikt. Er zijn veel soorten kasten, bijvoorbeeld een keukenkast, een boekenkast en een nachtkastje.
Leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond hoeven voor veel woorden die ze al kennen alleen nog het juiste label ‘erop te plakken’. Ze weten al wat het concept ‘potlood’ is, kennen het woord in hun moedertaal. Maar moeten nog leren dat het Nederlandse woord voor het langwerpige, houten schrijfmateriaal ‘potlood’ is. Voor andere woorden, met name schooltaalwoorden, zullen ze ook het bijbehorende concept moeten leren. Net als hun Nederlandse klasgenoten. Voorbeelden van schooltaalwoorden zijn waterkringloop, stijgen, vermenigvuldigen, enzovoorts.
Woordenschat: hoe bied je woorden aan?
Bij het woordenschatonderwijs zijn er vier stappen die genomen moeten worden, de zogenaamde viertakt:
- Voorbewerken: het activeren van de voorkennis.
- Semantiseren: de betekenis van de woorden duidelijk maken.
- Consolideren: het inslijpen van de woorden en de betekenissen.
- Controleren: nagaan of het woord met de betekenissen verworven is.
In onderstaand overzicht leg ik uit hoe je de viertakt kunt toepassen met een voorbeeld uit het thema verzorging:
Voorbewerken: Dit kun je eigenlijk zien als de inleiding. Je kunt allerlei spullen meenemen die met het thema te maken hebben en daar een gesprekje over te voeren. Of doe bijvoorbeeld iets grappigs of verrassends als start. In het kader van dit thema, kun je bijvoorbeeld je haar nat maken. Je kunt dan zeggen dat je je vanmorgen verslapen hebt en dat je nog net tijd had om je haar te wassen, maar niet meer om te drogen.
Semantiseren: Semantiseren werkt het best door het aanbieden van woordclusters. Een woordcluster is een groepje van een aantal woorden die bij elkaar horen. In dit thema heb je bijvoorbeeld het woordcluster douchen, met daarbij wassen, kraan en zeep. Je kunt hiervan plaatjes laten zien en er een samenhangend verhaaltje bij vertellen.
Consolideren: Herhaling is hier het toverwoord. Herhalen en oefenen in veel verschillende vormen is belangrijk voor het consolideren van woorden. Let op: oefenen moet van passief naar actief. Je begint, na het aanbieden van de woorden, bijvoorbeeld met een praatplaat en laat de kinderen de woorden die ze net hebben geleerd aanwijzen. Met woordkaartjes kun je ook veel oefenen, zoals memory of bingo. Zo oefenen ze passief. Later laat je leerlingen bijvoorbeeld met elkaar in gesprek gaan over hun douche-gewoonten, zodat ze ook actief de woorden oefenen.
Controleren: Passief gaat ook hier voor actief. Je kunt plaatjes laten aanwijzen: Wijs de zeep aan. (Passief) Je kunt ook wijzen naar de zeep en zeggen: Hoe heet dit? (Actief). Ik gebruik zelf liever ’Hoe heet dit?’ dan ‘Wat is dit?’, omdat kinderen al weten wat zeep is (concept), ze hoeven alleen het Nederlandse woord nog te leren (label).
Woordenschat: welke woorden bied je aan?
NT2-leerlingen moeten per jaar ongeveer 2000 woorden leren, dat is ongeveer 50 woorden per week. Hoe kies je nu welke woorden belangrijk zijn? Je kunt daarvoor onder meer kijken naar deze criteria:
- Frequentie van woorden
Woorden die vaak voorkomen in het Nederlands zijn belangrijk om aan te leren. Het woord bank wordt veel vaker gebruikt dan sofa of zitmeubel. Kies in eerste instantie voor het woord bank en pas in een later stadium voor de minder frequente woorden.
- Functionele woorden
Woorden die nuttig zijn en die leerlingen goed kunnen gebruiken om zichzelf verstaanbaar te maken, zijn belangrijk om aan te leren. Begin met woorden die nodig zijn om te kunnen functioneren in de klas, zoals zitten, de rij, vinger opsteken, in de kring en dergelijke. Het gaat niet alleen om zelfstandig naamwoorden, maar ook om functiewoorden als vandaag, straks, ook, meer, etc.
Het is belangrijk kritisch te kijken naar de woorden die aangeboden worden in taal- en woordenschatmethodes. Gebruik je eigen intuïtie bij het bepalen van de woorden die je aanleert. Hebben mijn leerlingen hier echt iets aan? Durf gerust woorden weg te laten en/of toe te voegen.
Thematisch werken
Op de school waar ik werk, werken we thematisch aan woordenschat. We zorgen voor een context (een thema) en hangen daar de woorden als het ware aan op. Het aanleren van losse woorden heeft niet zoveel zin, die woorden worden snel weer vergeten. Zo hebben we bijvoorbeeld het thema winkel. We leren de leerlingen allerlei woorden aan die met de winkel te maken hebben. Deze woorden hangen we zichtbaar op in de klas. In de klas richten we een winkel in, waarin de leerlingen deze woorden kunnen oefenen. We brengen ook een bezoek aan een echte winkel en laten daar de leerlingen producten zoeken, in het winkelwagentje leggen en afrekenen. Op deze manier oefenen de leerlingen de woorden in een functionele situatie, waardoor de kans groter is dat ze zullen worden onthouden. Bovendien werk je niet alleen aan woordenschatverwerving, maar vergroot je ook de kennis van de leerlingen. En ze vinden het vaak nog leuk ook!
Bronnen
Kuiken, F., & Vermeer, A. (2013). Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Lectoreninitiatief Professionalisering Taalonderwijs Nieuwkomers. (2017). Ruimte voor nieuwe talenten.
Van den Nulft, D., & Verhallen, M. (2014). Met woorden in de weer. Praktijkboek voor het basisonderwijs. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Ben je blij met onze website? Via Onderwijswereld-PO.nl kun je bestellen bij Bol. Geeft ons een kleine commissie, terwijl het jou niks extra kost ?